Noorwegen zomer 2009

Heenreis

Omdat we vijf jaar geleden zo ontzettend genoten hadden van Noorwegen besloten we dit jaar om op herhaling te gaan. Uiteraard gingen we niet naar dezelfde plaatsen, we wilden juist wel eens kijken of Noorwegen overal zo mooi is. Om niet in herhalingen te vallen, zal ik in de verschillende hoofdstukken alleen afwijkingen van 2004 opnemen.

Om in Noorwegen te komen, moet je eerst door Baustellenland. Ik geloof dat de inwoners het zelf anders noemen, maar je moet een land noemen naar wat je het meest tegenkomt, vind ik. Met name tussen Bremen en Hamburg hadden ze enorm hun best gedaan om er iets moois van te maken. Desondanks waren we aan het einde van de middag in Puttgarden, waar we met vele anderen wachtten op de boten naar Rødby. Dat duurde dus wel even. Wij hebben er een uur gestaan, maar na ons moeten de wachttijden langer zijn geweest. Geen echt fijne route dus, ze moeten maar gauw aan die brug beginnen. We stopten uiteindelijk op de
camping van Maribo. Die ligt, net als het plaatsje zelf, idyllisch langs een meertje. Er staat een apart gevormde bakstenen kerk en het is verder een van de minder beroerde plaatsjes van Denemarken (onbeschrijfelijk... Maribo?). Je kunt er alleen in de restaurants niet met creditcard betalen, dus we moesten ons alsnog in de Deense Kronen steken. Later op de avond bleken de muggen de idylle enigszins te verpesten.

De volgende dag waren we wel Baustellen-vrij, maar maakte de hevige regenval het rijden door Zweden niet echt een pretje. Het was er bovendien drukker dan gedacht, hoewel de file voor de tunnel van Göteborg wel ingecalculeerd was. Uiteindelijk zou de poging om in twee dagen Noorwegen te bereiken slagen zonder extra lange dagen te maken. Dat was mede te danken aan het laatste stuk in Zweden wat nu op enkele tientallen kilometers na geheel vierbaans is. De
camping in Fredrikstad was matig, maar het restaurant met spare ribs in Gamlebyen vergoedde veel.

Wegen

Het lijkt er op dat ze in Noorwegen geleidelijk aan de oude tolwegen vrij aan het geven zijn. Dat wordt dan gecompenseerd door weer nieuwe moderne tolwegen aan te leggen. Dan is het dus niet zo handig om met een vijf jaar oude kaart te rijden. De nieuwe tolwegen werken vaak met nummerbordherkenning en Noren krijgen de rekening thuis gestuurd. Buitenlanders moeten afrekenen in een van de winkels in de buurt. Dat hebben we dan maar trouw gedaan, hopelijk komen er geen Noorse rekeningen in onze bus. Zo'n nieuwe tolweg (Trondheim-Kristiansund bijvoorbeeld) is wel lekker snel, maar door de vele tunnels mis je hele stukken landschap, waardoor ze toeristisch minder aantrekkelijk zijn. En het is nog een hele kunst om de oude onbewegwijzerde weg te vinden en te blijven volgen.

Apart was het tanken in Zweden en Noorwegen. Slang erin en afrekenen in de winkel, veel eenvoudiger kan het niet, zou je zeggen. Dat vinden ze daar veel te eenvoudig, dat moet moeilijker kunnen. En het is ze gelukt! Slang erin, eh ... er komt niets uit. Eerst moet je op een knopje drukken om aan te geven dat je een personenauto bent. Slang erin, ... weer niets. Je moet voordat je op het knopje drukt aangeven of je met de creditcard-automaat betaalt of toch in de winkel. Slang erin, ... en jawel, weer niets. Blijkt dat de creditcard niet geaccepteerd wordt. Zucht... Uiteraard staan er links en rechts sappige Zweedse en Noorse teksten bij, maar dåår is geen tøuw aan vast te knøpen aan het begin van je vakantie.

Ik roep altijd dat wij gelukkig een smalle camper hebben, maar dit jaar was ik ook blij dat we een korte camper hadden. We moesten namelijk regelmatig door een kudde dieren slalommen en dat gaat nu eenmaal beter als je kort bent. Een kudde rendieren is niet zo erg, dan kijk je je ogen uit. Bij geiten en schapen kun je heel langzaam door blijven rijden, dan gaan ze wel uit de weg. Maar bij een kudde koeien krijg je alleen maar blikken van "ik weet niet wat jij wil, maar ik sta hier lekker". Om die beesten van zijn plaats te krijgen moet je met een man of vier met stokken aan de gang gaan. En in Noorwegen kan het best even duren voordat je met een man of vier bent...

Weer

Over de fantastische zomer van 2004 wordt in Noorwegen nog steeds nagepraat. Wij hadden toen drie weken zon en het was vooraf wel duidelijk dat we dat niet zouden kunnen evenaren. Toch hadden we opvallend goed weer en de weinige regen die we hadden was eigenlijk niet op hinderlijke momenten. Wel ontmoetten we veel mensen die allemaal klaagden over het vele water dat ze over zich heen gekregen hadden. Òf die mensen klagen te veel, òf we zijn op een miraculeuze manier om de regengebieden heen gereden. Over slalommen gesproken...

Østfold en Hedmark

Onze verkenning van Noorwegen startte in Fredrikstad. Hier is de oude vestingstad (Gamlebyen) uit de 16e eeuw bijna volledig bewaard gebleven. Het ligt afgezonderd van de stad zelf aan de andere kant van de rivier. Het leuke is dat het nog steeds bewoond is en dat er veel winkeltjes en restaurantjes zijn. Jammer genoeg werd er in de tijd dat wij er waren een driedaags popfestival gehouden, zodat het erg druk en lawaaierig was. Fredrikstad zelf is als stad verder niet veel soeps. In het centrum vind je wat moderne kunst, een kerk met een mooi houten interieur en de fundamenten van een Romeinse toren. Dat laatste is wel grappig, want de Romeinen zijn hier natuurlijk nooit geweest. Het gaat om een soldaat die tijdens de slag van het Teutoburgerwoud de verkeerde kant in is gevlucht en pas in Noorwegen ophield met rennen. Hij wilde hier de Romeinse cultuur stimuleren, eerst door de bouw van een forum, maar toen dat mislukte heeft hij er maar een toren van gemaakt. Wat zei Obelix ook al weer over Romeinen?

Na Fredrikstad gingen we door het Østerdal naar het noorden, ongeveer parallel aan de Zweedse grens. In Eidskogen stuitten we op het
Soot-kanaal, een stelsel van waterwegen met verschillende oude sluisjes uit de 19e eeuw. Dat is een tijdje voor houttransport gebruikt, totdat de vrachtauto handiger werd. Het geheel is gerestaureerd en voorzien van een wandelpad. Het was in ieder geval een hele mooie en rustige picknickplek. Vervolgens stortten we ons op de Finnskogveg, een omweg door een van oorsprong Samische streek. Je komt daar niet veel tegen, alleen bomen en gaten in de weg.

Nog verder noordelijk reden we door de Femundsmarka, een heel mooi natuurgebied annex wandelparadijs. Bij Femundsenden moesten we kiezen of we naar Elgå wilden of niet. Elgå is de meest zuidelijke plaats waar je nu rendieren en Samische cultuur tegen het lijf kunt lopen. Het is echter ook een plaats waar de weg doodloopt, een weg bovendien van 33 kilometer die grotendeels onverhard zou zijn. Op de kruising stond aangegeven dat het lokale festival net afgelopen zou zijn (mooi, dat scheelt weer drukte) en dat er een restaurant zou zijn (mooi, hoeven we geen honger te lijden). Toen duidelijk was dat in ieder geval het eerste deel van de weg verhard was, besloten we om de gok toch maar te wagen. Spijt? Geen seconde! Ten eerste bleek het slechts 10 kilometer onverhard te zijn. Ten tweede riep Elke na enkele kilometers al: "hé, een eland". Nou roept die wel vaker wat, maar een stuk verder zagen we allemaal twee hert-achtige vrouwtjesdieren grazen langs de weg. En weer iets verder was iemand zo vriendelijk er een gewei op te zetten, waardoor in één klap duidelijk werd dat we rendieren tegen het lijf aan het lopen waren. Elgå is een klein plaatsje met een haventje aan een meer. Niet wereldschokkend, maar het heeft wel iets. We vonden het er zo gezellig dat we zelfs besloten op één van de twee lokale campings (Femund Fjellstue) te gaan staan. Daar ontmoetten we de Vlaamstalige dochter van de Nederlandse kennissen van de Noorse eigenaren. Die hielp in het bijbehorende restaurant. Haar opmerking dat je daar constant rendieren zag, namen we met een korreltje zout, maar dat moesten we inslikken toen we het dorp verkenden. Eén rendier maaide het lokale voetbalveld en een stuk of vier hadden een rustpauze ingelast tussen twee boerderijen in. Het waren bepaald geen huisdieren, dus we zijn ze maar niet gaan aaien. We bleven er vol ontzag zo'n tien meter vandaan. Later snuffelden ze nog op de camping rond, maar besloten ze toch maar ergens anders te overnachten. De volgende dag op de terugweg kwamen we nog een hele kudde tegen, ditmaal compleet met kalfjes, wat het schattigheidsgehalte natuurlijk aanzienlijk verhoogde.

Landschap

Ik heb nog niet alle landen van de wereld gezien, maar toch durf ik de stelling wel aan dat Noorwegen het mooiste land ter wereld is. Het is ook net alsof het land daar jou van wil overtuigen. Zoiets van: "Wat? Vind je dit niet mooi genoeg? Dan doen we het over een paar kilometer toch een beetje anders! Nog niet mooi? OK, dan husselen we alle ingrediënten even verderop weer door elkaar!" Enzovoorts. Je kunt eigenlijk niet meer dan 150 kilometer op een dag rijden, daarna ben je helemaal murw gebeukt door de prachtige uitzichten.

We hadden eigenlijk verwacht dat het oosten van Noorwegen niet zo mooi zou zijn, ongeveer even saai als Zweden. Daarom hadden we dit als eerste gepland, dan kon het later alleen maar prachtiger worden. Maar ook het (zuid-)oosten is onwaarschijnlijk fraai. Het is een ander landschap, dat wel. Geen fjorden, geen met sneeuw bekleedde bergen, maar wel veel meren, serieus hoge bergen, en meer bossen. Finnskogen heeft een rode rotsachtige grond, met daarop korstmossen in allerlei kleuren groen, wat vreselijk mooi contrasteert. De Femundsmarka heeft meer een grijze rotsachtige grond, maar is veel ruiger. Je kunt hier volgens mij dagen wandelen zonder iemand tegen te komen.

Ten westen van Trondheim liggen juist weer heel veel kleine eilanden, wat de afwisseling natuurlijk ten goede komt.

Watervallen

We hebben onze collectie watervallen weer uitgebreid met een paar fraaie exemplaren. We kwamen ze pas laat op onze vakantie tegen, maar dat maakte ze niet minder mooi. Langs de Gaula in de buurt van Förde zijn er naar verluid zo'n dertig. Die ene (Vallestad) waar wij langs reden was niet echt spectaculair en dus was er ter compensatie een bruggetje gemaakt van twee lange boomstammen met daarop elke meter een dunne wankele dwarsplank. Daar heb ik me niet op gewaagd, maar ik hoorde later dat die speciaal voor vissers zijn. Zij liever dan ik. Ook een nabijgelegen waterval langs Fossestien (het watervalpad) was niet echt geweldig, maar lag wel in een mooi en ruig landschap.

Een stuk spectaculairder was de waterval in de Myrkdalselvi. Die valt vanaf een hoog uitzichtspunt naar het dal beneden en doet dat een stuk efficiënter dan de weg die de nodige haarspeldbochten gebruikt. Het geheel lijkt wel wat op de Trollstig, maar dan iets minder mooi en vooral een stuk rustiger.

Later bezochten we nog
Vöringsfossen, een van de beroemdste watervallen van Noorwegen. Deze maakt de langste vrije val. Het is niet zo gemakkelijk hem goed te zien, uiteindelijk bleek vanuit Fossli het minst beroerde uitzicht te zijn.

Sør-Trøndelag

Vanuit de Femundsmarka kwamen we in Røros terecht. Dit is een oud mijnstadje. Inmiddels zijn de mijnen zowat uitgeput en dat vond de UNESCO zo zielig dat ze het stadje op hun lijst gezet hebben. Het nadeel daarvan is dat het er druk is (voor Noorse begrippen dan), het voordeel is dat het uitstekend bewaard is gebleven. Het is een van de weinige Noorse stadjes die je "gezellig" zou kunnen noemen. Het is ook apart om een mijn compleet met afvalbergen eigenlijk midden in de stad te zien liggen. Zes kilometer buiten Røros ligt de Olavsgruva. Deze zilvermijn is nu een toeristische attraktie geworden. Geen spannende liften of treintjes die je ergens heen moeten brengen, want de zilveraders liggen op loopafstand vlak onder de grond. Vroeger kon je daarvandaan ondergronds naar Røros lopen, wat erg handig was als er bovengronds een sneeuwstorm was. Elke blijkt net als ik van stenen te houden, maar daar waar ik het op oude stenen hou, is Elke meer geïnteresseerd in edelstenen en mineralen. Ze kon haar hart ophalen in de winkel van de mijn.

Van Røros reden we met een omweg naar Trondheim. Een paar jaar geleden liep er nog een tolweg naar het
Stugudal, maar daar is inmiddels een normale weg van gemaakt. Dat leverde enige prachtige vergezichten over het Rien-meer en weer een stel rendieren op. De lunchpauze brachten we door in het schattige achthoekige kerkje van Tydal. Van buiten is die niet onaardig, van binnen is die helemaal gerestaureerd, inclusief de beschilderingen op de houten wandpanelen. Om stil van te worden, zo mooi.

De grote stad van de vakantie werd dus
Trondheim. Grof gezegd is Oslo de politieke stad van Noorwegen, Bergen de handelsstad en Trondheim de culturele stad. Kortom, we hadden wel iets leuks verwachts. Dat viel dus erg tegen. Nou was het dubbel feest in Trondheim. We zaten midden in het jaarlijkse St. Olafs muziekfeest en ook nog in het staartje van een driedaags gourmet-festival. En dan is het erg druk in de stad, staat het hele centrale plein vol met hapjestentjes, kan je je kont niet keren of je knalt tegen een muziekinstallatie op en kan je de kathedraal niet in omdat er een koortje staat te kwelen. Maar ook als je daar doorheen probeert te kijken zie je niet echt een interessante stad. Ja, die Nidaros-kathedraal heeft een hele mooie voorkant, met een heel stel heiligenbeelden. Maar van binnen is het verder waardeloos. Pikant was wel dat er nog steeds een fikse verering is voor het graf van St. Olaf binnenin die kerk. En ik maar denken dat dat alleen bij die vermaledijde katholieken voorkwam. Tot slot heerste er een virusje onder de kaassmeltapparaten in de stad. Bij twee opeenvolgende restaurantjes konden we geen nachos bestellen omdat het apparaat stuk was. Geeft toch weer een heel andere invulling aan het begrip "Mexicaanse griep", niet?

Toch is ook in Trondheim nog iets leuks te vinden. Dan moet je in het stadsdeel Lade zijn in het
Ringve museum. Dit museum is door een muzikaal echtpaar gesticht dat geen kinderen kon krijgen en toch iets met hun geld wilden doen. Hun vroeg-twintigste-eeuwse huis is in de oude staat gebleven, alleen worden er in alle kamers oude, nog steeds werkende muziekinstrumenten tentoongesteld. Je krijgt een deskundige rondleiding door conservatorium-studenten die die oude instrumenten (diverse voorlopers van de piano) ook bespelen. Dat is zeer de moeite waard, het is erg apart om die instrumenten ook eens een keer te horen in plaats van te zien. De voormalige schuur is volledig omgebouwd tot muziekinstrumentenmuseum en daar kun je allerlei soorten instrumenten van over de hele wereld vinden.

Kan je dus, op Lade na, snel Trondheim voorbijrijden, dat moet je niet doen met het gebied ten westen van Trondheim en Orkanger. In de omgeving van
Kyrksaeterøra (de spelling van het plaatsje varieert nogal, maar ik hou het op deze) wordt Noorwegen weer mooi en rustig. Er is wat visindustrie in de fjorden, maar die zorgen eerder voor een beetje bewoning dan voor overlast. De lokale terrassencamping had zo'n mooi uitzicht dat we ons op een extra verblijfsdagje hebben getrakteerd.

Campings

Het blijft heerlijk kamperen in Noorwegen. Wel waren de terreinen erg drassig dit jaar, wat de leuke plaatsjes enigszins beperkte. Aan het eind van de vakantie hoorden we waarom dat dat was. Een warme april-maand met veel gletsjerwater werd gevolgd door een koude mei-maand met veel sneeuw in de bergen. Die sneeuw kwam er in juni als water weer af, terwijl het in die maand zowat elke dag regende. Kortom, rivieren stroomden over en algemene wateroverlast. En dat had zich in juli nog lang niet hersteld, er was nog steeds hoog water.

Bij de grotere plaatsen, Fredrikstad, Røros, Trondheim en Ålesund, was het behoorlijk druk op de camping. Anders dan normaal moest je hier echt op tijd op de camping zijn om een behoorlijk plaatsje te hebben. En die Noren vinden altijd wel een plekkie, desnoods vlak onder je luifel.

De leukste camping was
Jølvassbu in Vassenden aan het einde van Jolstravatnet. Klein, maar goed sanitair en een heerlijk rustgevende ligging aan de snelstromende rivier. De supermarkt ligt om de hoek, jammer genoeg ontbreekt een lekker restaurantje. Eervolle vermeldingen waren er nog voor de Skogrand camping in Kyrksaeterøra met wederom goed sanitair en een prachtige ligging aan het Hemnfjord en de Femund Fjellstue met rendieren en een goed restaurant als sterke punten. Minder leuk was het op de Vikhammer camping bij Trondheim (te luidruchtig, onhandige douchepasjes) en de Osen camping in Stranda (te veel lawaai van de fabrieken, matig sanitair).

Opvallend genoeg waren de Duitsers dit jaar massaal weggebleven uit Noorwegen. Naast de Noren zelf kwam je daarentegen hordes Nederlanders tegen. Hebben we teveel reclame gemaakt? Heeft de gemiddelde Nederlander minder last van de crisis dan zijn gemiddelde oosterbuur? Ik weet het niet, maar de derde taal in Noorwegen was dit jaar toch echt Nederlands.

Taal

Bijna overal spreken de Noren Engels, maar vooral in het oosten hoor je wat meer Noors. Het is een zangerig taaltje waar geen touw aan vast te knopen is als je er naar luistert. Grappig genoeg gaat het lezen van Noors best goed met een klein beetje oefenen. Zo heb je echt geen woordenboek nodig voor "Ferister" (= veerooster, wildrooster dus) of "Fartsdempere" (= vaartdemper, verkeersdrempel dus). Het gaat niet altijd van een leien dakje: op een "Bomveg" hoef je geen terroristische aanslagen te verwachten, maar je moet wel uitkijken voor overstekende slagbomen met een geldbakje.

Møre en Romsdal

Na Kyrksaeterøra kwamen we in Møre terecht, een gebied met een enorm doolhof aan eilanden en schiereilanden. Het begon al direct goed met een fraai uitzicht bij Arvågen en eigenlijk hebben we dagen genoten van de diversiteit aan landschappen. Je moet ook goed kijken waar je heen rijdt, want het barst hier van de pontjes, bruggetjes en tunneltjes (al dan niet met tol) en voor je het weet loop je vast op een eiland. Hier liggen ook voor Noorse begrippen grote steden als Kristiansund, Molde en Ålesund. We zijn door Kristiansund (één letter en 800 km verwijderd van Kristiansand) heen gereden en aangezien we daar precies op tijd voor het pontje naar Bremsnes waren, hebben we het alleen vanaf de waterkant zien liggen. Volgens mij is dat ook de mooiste kant, de stad ligt aantrekkelijk verspreid over drie eilanden, maar heel erg bijzonder is het verder niet. Van Averøya kun je via een keten van bruggen en dammen naar Nordmøre, een uitsteeksel van het Noorse vasteland. Deze keten wordt de Atlantiksvei genoemd en in een net zo zinloze competitie als in andere landen is deze verkozen tot "infrastructuur van de eeuw" in Noorwegen. Toegeven, het is erg apart om er overheen te rijden, maar heel veel zie je eigenlijk niet (afgezien van andere toeristen dan). Eigenlijk was het uitzicht vanaf de camping van Lysø in het noordwesten van Averøya minstens zo interessant. Het deed ons een beetje denken aan de Uists in West-Schotland.

In
Molde misten we de bordjes naar parkeerplaats (als die er al waren). Dat is mogelijk het enige wat we daar gemist hebben, want heel aantrekkelijk zag het er niet uit. Wel hadden ze een moderne kathedraal die er niet slecht uitzag, als je er in een flits voorbij rijdt tenminste. Op Otterøya (otter-eiland?) daarentegen was het weer heerlijk rustig. Dit is een klein vissersparadijsje, in Midsund met een brug verbonden met Midøya.

Uiteindelijk arriveerden we in
Ålesund. Dat is weliswaar ook een grote stad, maar die mag je eigenlijk niet missen. Het ligt verspreid over drie eilanden (net als Kristiansund) en is in het begin van de twintigste eeuw afgebrand en weer opgebouwd. De toenmalige mode was Jugendstil (art nouveau) en in die stijl zijn alle huizen verplicht gebouwd. Dat heeft een alleraardigst effect. Ik vind Jugendstil normaal gesproken iets te tierelantijnig en krullerig, maar de gebruikte variant in Ålesund is erg strak. Het creëert een mooi geheel en maakt de stad best bijzonder. Er is ook nog een uitzichtspunt vanaf de stadsberg, de Aksla, waar je met behulp van 418 traptreden op kunt komen. De dames gingen liever shoppen, maar ik moest die heuvel natuurlijk op. Dat was de moeite van de inspanning meer dan waard, want het uitzicht was geweldig. Niet alleen op Ålesund, maar op de hele omgeving. En voor de shopfanaten: ja, je kunt er ook met de auto komen. Dat vereist minder lichamelijke conditie, maar daar staat tegenover dat je over goede kaartlees- en oriëntatie-capaciteiten moet beschikken.

Bij de Prinsen-camping van Ålesund ligt in het stadsdeel Borgund nog een heel leuk
openluchtmuseum. Borgund is de oude haven van de stad en de resultaten van recente opgravingen worden hier getoond. Daarnaast is er een uitgebreid scheepsbouw-gedeelte waarin precies wordt uitgelegd hoe onder andere de viking-schepen (met enkele replica's) gebouwd werden. Zeer informatief en zeer de moeite waard. Het openluchtgedeelte zelf met allerlei huisjes was wel aardig, maar niet echt bijzonder.

De vorige keer hadden we de
Trollstigvei tot onze teleurstelling in de mist moeten afleggen, waarbij veel van het uitzicht verloren gaat. Ditmaal hadden we vanaf de andere kant (Åndalsnes) meer geluk. Ons campertje heeft nu recht op de sticker "I climbed Trollstigen" (en heb daarbij alle toeristenbussen ontweken, zou je er nog bij kunnen zetten, maar dat wordt natuurlijk te lang). Het uitzicht van bovenaf was formidabel, alleen wordt de kermis bovenop zo groot, dat ze de hele boel aan het verbouwen waren. Dat had als gevolg dat we niet bij het allermooiste uitzichtspuntje konden komen. Maar we gaan daarvoor echt niet voor de derde keer terug, hoewel de aangeschafte trolletjes natuurlijk schattig blijven. Het daarachterliggende Meiadal is met een zonnetje ook ineens een stuk aantrekkelijker dan in de mist.

Dorpen en steden

Van de Noorse dorpen en steden word je niet bepaald lyrisch. Uitgezonderd Ålesund en misschien Bergen (Oslo hebben we tot nu toe altijd overgeslagen) zijn ze eigenlijk niet de moeite waard. Soms liggen ze erg mooi in het landschap (Kristiansund), maar dan is het uitzicht er op beter dan de binnenkant. Van de meeste "dorpen" moet je je ook niet te veel voorstellen. Vaak zijn het niet meer dan een verzameling boerderijen met een onderlinge afstand van meer dan een kilometer, waar soms, liefst op een zeer ontoegankelijke plek, een kerkje in de buurt ligt. En zo af en toe kom je dan een winkelcentrum in het wild tegen, meestal op een totaal onverwachte plaats. In die zin is Noorwegen wel ontspannen, maar bepaald niet gezellig.

Staafkerken

We hebben vooral in de tweede helft van de vakantie weer een aantal staafkerken aan onze palmares kunnen toevoegen. Op het eiland Averøya kom je de staafkerk van Kvaernes tegen. Die is nog eens de moeite van het omrijden waard! In vroege tijden moet dit een hele strategische plek zijn geweest, een hoge heuvel midden in een van de zee afgeschermd fjordengebied. Vlakbij ligt een oude steencirkel (thing) en er zijn ook diverse prehistorische vondsten gedaan. De kerk zelf wordt van buiten zijwaarts ondersteund door heel veel grote houten balken, wat het een beetje doet lijken op een omgekeerde roeiboot. Maar het aantrekkelijkst is de kerk van binnen. Hier vind je prachtige wandschilderingen.

Het staafkerkje van Hopperstad bij Vik was een schatje. Met de restauratie hiervan rond 1890 werd de revival van deze kerkjes ingezet. Die restauratie was gebaseerd op de staafkerk van Borgund en hij lijkt er dan ook erg op. Na die meer dan 100 jaar ligt de kerk er op zijn eigen kleine heuveltje nog steeds fabuleus bij. Als je het dal uitklimt richting Voss, dan kun je hem heel klein nog zien liggen, nauwelijks te onderscheiden van de bomen.

In het Numedal liggen er vier op een rijtje. De meest noordelijke is die van
Uvdal. Eerst kom je bij een nep-staafkerk, eentje die in de 19e eeuw is gemaakt en was geïnspireerd op de oude staafkerken. De echte staafkerk is zes kilometer verder onderdeel van een verder totaal oninteressant openluchtmuseumpje. Dat museumpje is waarschijnlijk alleen gemaakt om meer entree te kunnen heffen. Van buiten is de kerk aardig, wel minder mooi dan Hopperstad. Van binnen is het één groot feest met prachtige wandschilderingen en simpel houtsnijwerk. Even verderop ligt die van Nore. Deze lijkt op die van Uvdal, maar zowel van buiten als van binnen is die net iets minder. Apart waren de zijkanten van de banken, waar de namen van de boerderijen van de bankzitters geschilderd waren. De staafkerk van Røllag lijkt ook weer op de andere twee, maar ligt wat meer afgelegen, zodat we die helemaal voor onszelf hadden. Dat wil zeggen, buiten de geldinzamelaar annex gids dan. Dat bleek een bijverdienende communicatie-studente uit Drammen te zijn die erg terug verlangde naar Portugal. Het leuke van deze kerk is dat je op de eerste verdieping kunt komen. Dat geeft weer een heel ander zicht. De laatste staafkerk in het dal is die van Flesberg, maar die kun je eigenlijk wel overslaan.

De meest zuidelijke staafkerk is die van
Høyjord. Die schijnt van binnen mooier te zijn dan van buiten. Schijnt, want hij was gesloten. Dat was pech, want normaal is hij elke dag open. Tenminste, als het juli is. En als je er dan om half zes 's avonds bent. En ze zullen ongetwijfeld vergeten zijn te melden dat je dan eerst drie rondjes om de kerk moet schaatsen.

Fjordengebied

Na de Trollstig hebben we ons weer een weg gebaand naar het zuiden door het fjordengebied. Heel veel wegen zijn daar niet, maar toch hebben we kans gezien de route van de vorige keer grotendeels te mijden. Waar je ook rijdt, het blijft fantastisch. Eerst trokken we door het Strandadal. Later kwamen we op de weg van Olden naar Innvik. Daarvan wordt geclaimed dat het de oudste weg van Noorwegen is. Dat kan zijn, maar dan wordt het wel tijd dat ze hem eens op gaan knappen. Ik denk dat de auto's met caravan wel flink hebben zitten zweten op de smalle weg. Als beloning krijg je daarna een fabelachtig uitzicht over Byrkjelo en het Våtedal. Rond het Jølstravatnet heb je dan weer prachtige doorkijkjes op de bergen en de Jostedalsbre, met name vanaf het einde van de brug bij Skei.

Daarna ga je door watervallenland naar het Bordal, waar een heel parcours van haarspeldbochten is uitgestippeld om je naar de pont van
Dragsvik te brengen. Die brengt je over het Sognefjord. Rond Voss is het even wat minder spectaculair, het dorp zelf kun je trouwens ook met een gerust hart overslaan. Het Eidsfjord steek je nu nog per boot over, maar er gaat binnenkort gewerkt worden aan een (ongetwijfeld spectaculaire) brug eroverheen. Of het uitzicht dan nog net zo mooi is, moeten we afwachten.

Deden we de vorige keer de zuidkant van de Hardangervidda, nu passeerden we langs de noordkant via de enige andere weg die er langs loopt. Ook die noordkant is de moeite waard, met ongeveer hetzelfde hoogvlakte-achtige moeraslandschap.
Geilo is dé wintersportplaats van Noorwegen. Gezien de grote aantallen vakantiehuisjes moet je hier niet in de winter voor je rust komen. Nu was het lang niet zo druk, zeker gezien de voorzieningen die er waren.

Fietsen

Ik heb de vorige keer al genoeg gezeurd over de fietsomstandigheden in Noorwegen, dus zal ik hier volstaan met de mededeling dat er niets veranderd is. Toch heb ik een paar mooie tochten kunnen maken. Tussen Fredrikstad en Sarpsborg ligt de zogenaamde Oltidsvei, een weg waarlangs je allerlei prehistorische plaatsen kunt bezoeken. Dat was natuurlijk wel wat voor mij, maar aangezien de rest van de familie minder enthousiast was, heb ik er een fietstocht van gemaakt. Ik was erg blij dat ik de dag ervoor een boekje (Ships of the Sun van Ann-Jorid Pedersen) had gekocht bij de Tourist Info in Fredrikstad, want hoewel de parkeerplekken voor auto's uitmuntend aangegeven staan, moet je het daarna grotendeels zelf uitzoeken. Ik heb er uiteindelijk een mooi rondje van 40 kilometer van kunnen maken. Samen met de ongeveer 10 kilometer wandelen was dat wel loodzwaar. Maar wel veel moois gezien. Er zijn rotstekeningen bij Begby (tweemaal, de tweede ligt onbewegwijzerd heel goed verstopt bij de oude school), Hornes, Solberg en Bjørnstad. Die zijn door de prehistorische mens gegraveerd in de rotsen en door de huidige mens van een rood kleurtje voorzien. Die rode kleur is misschien niet historisch verantwoord, maar wel erg handig als je ze wilt terugvinden. Over de interpretatie ervan kun je boeken volschrijven en dat is dan ook gebeurd, zonder dat er nou echt consensus over is wat het nu allemaal voorstelt. Zo wordt hetzelfde symbool in Bretagne een staf genoemd en in Noorwegen een muziekinstrument. Kortom, verzin een verhaal over boten, de zon en wat mannelijke en vrouwelijke goden en het is geheid onweerlegbaar. Bij Hunn en Gunnarstorp vind je grafheuvels en steenringen. De steenringen bij Hunn waren erg mooi. In tegenstelling tot hun tegenhangers in Brittannië en Bretagne zijn er in deze steenringen wèl graven gevonden, dus moeten we die voorlopig maar interpreteren als begraafplaatsen in plaats van ceremoniële plaatsen. In Gunnarstorp vind je naast een enorme grafheuvel diverse kleine "ship-settings", steenringen in de vorm van een schip.

Verder ben ik 20 km op en neer gereden tussen Kyrksaeterøra en Storoddan, met mooie uitzichten over het Hamnfjord. Ook de 45 km tussen Vassenden en Skei langs de rustige kant van Jølstravatnet was de lange afstand meer dan waard, vooral omdat de beloning mogelijk het mooiste uitzicht van Noorwegen was. Nou ja, hèt mooiste bestaat eigenlijk niet, daarvoor is het aantal kandidaten gewoonweg te groot.

Tot slot fietste ik nog zes kilometer langs Ustedalfjorden (het leek meer een rivier trouwens) bij Geilo. Niet veel, maar wel loodzwaar omdat het speciaal voor mountain-bikers en wandelaars was gemaakt. Een selectief parcours zal ik maar zeggen. Heel erg handig fietste het niet. Om de haverklap stuitte je op hekken waar je doorheen moest. Die stonden natuurlijk het liefst net na een afdaling, zodat je weer fors in de remmen moest en het slot open moest peuteren. Zeker twaalf hekken waren er, en er waren zeker zes verschillende afsluitsystemen. Eer dat je zo'n ding open hebt gepeuterd ben je weer een paar minuten verder. Gelukkig konden die Noren mijn Nederlands gevloek natuurlijk niet verstaan. Gewoon een vriendelijk gezicht erbij trekken... Langs het hele parcours stonden versleten Noorse bordjes met uitleg over een hele hoop verschillende dingen. Noors lezen gaat wel, maar als meer dan de helft van de letters wegvalt wordt het een onmogelijke klus. Toch nog veel dingen gezien, zoals een prehistorisch grafveld, een prehistorische steengroeve, een prachtige houten brug en een Noormannenpad.

Eten en drinken

Zoals de vorige keer al gezegd, van het eten moet je je niet te veel voorstellen. Toch gaat Noorwegen er op vooruit. Of we zijn toevallig in wat meer culinair gerichte streken geweest. Met name in het oosten hebben we op diverse plekken lekker gegeten, zoals in Fredrikstad (Mulvadgaarden) en Røros (Lauritzen & Bruse). We kregen heerlijke rendiergerechten in de Femund Fjellstue in Elgå, maar de grootste verrassing kwam daar toch bij de wafels tussen de middag en het toetje. Beide waren gevuld met mølter, een lokale fruitsoort met een geel-oranje kleur die tegelijk fris en zuur smaakt. Vroeger was daar moeilijk aan te komen en kreeg je die alleen als er een kind geboren was, maar tegenwoordig is het wat gemakkelijker. Tenminste, in de Noorse supermarkten kwamen we ze daarna overal tegen. Er is ook een voorraadje mee naar huis gegaan, waar we constateerden dat ze op zijn engels de wonderschone naam cloudberries (wolkenbessen) hebben en op zijn nederlands gele framboos of bosframboos heten. Helaas zijn ze in Nederland nergens te krijgen, dus de volgende keer nemen we nog wat meer potten mee. Het lekkerst aten we echter in Geilo, in het Hallingstuene restaurant. Dat is aangekleed in de lokale stijl van de vorige eeuw en ze hebben er allerlei Noorse specialiteiten, waaronder dus ook de mølter. Het is wel redelijk duur, maar zeker de moeite waard.

Vergeleken met vijf jaar geleden is het aantal kleine winkeltjes rap afgenomen. Dus vind je niet meer in elk dorp een winkel. Daar staat dan tegenover dat er op rij-afstand altijd wel een grote winkel in de buurt is met een uitgebreide keuze. We waren het meest in een
Coop te vinden, maar we vonden eigenlijk de Medy-winkels het fijnste.

Wel is inmiddels het raadsel opgelost waarom je zo weinig verse vis in een supermarkt aantreft. Die vangt de gemiddelde Noor namelijk zelf. Toen Marjan op de
Sandneset camping een blikje vis ging afgieten voor het slabordje van die dag, kreeg ze op haar donder van een Duitse gast: vis koop je niet uit blik! Die vang je zelf. Toen Marjan uitlegde dat ik niet van vissen hield, keek hij haar meewarig aan en verklaarde dat ze dan geen man had, maar een chauffeur. Een Duitser met humor, veel gekker moet het niet worden op vakantie. Wel bracht hij ons 's avonds een kilo vers gevangen en door hem zelf gefileerde makreel, waar zijn vrouw nog even het recept bij vermeldde. Die makreel hebben we de volgende dag soldaat gemaakt op de barbecue en die was inderdaad onvoorstelbaar lekker. Een Duitser die gelijk heeft, waar gaat dat heen in deze wereld?

Wat bier betreft is het Bayerøl bijna overal weer verdwenen. De zomerhit was nu de Sommerøl, een niet onaardig, wat lichter bier. Verontrustend is de trend om het bier in blik te verpakken in plaats van in een fles. Juist de wat avontuurlijkere bieren (pale ale, stout) worden in blik uitgebracht. Voor de smaak maakt het niet uit, maar het is wel slecht voor mijn verzameling. Die werd toch nog met een stuk of twintig flesjes uitgebreid. In Trondheim troffen we nog een klein brouwerijtje aan (de
Trondhjem Mikrobryggeri), maar die had zijn eetkaart niet op orde, dus hebben we ook niet van het bier kunnen proeven.

Numedal

Na het fjordengebied kun je door diverse dalen naar het zuiden afzakken. Wij kozen voor het Numedal om aan ons staafkerken-quotum te komen. Dit is duidelijk een gebied wat vroeger populairder was bij toeristen dan nu. Het is er nu vooral heerlijk rustig en waarschijnlijk best mooi als je niet uit het fjordengebied komt.

Vanuit het Numedal gingen we zuidwaarts naar Horten. Onderweg wilden we nog de kerk van Birke bezoeken, maar er wordt nu heel hard gewerkt aan een grote weg in die buurt, zodat we door de onduidelijke bewegwijzering ineens bij de
pont naar Moss stonden. Het kerkje bewaren we dus maar voor een volgende keer. De overtocht naar Moss was ontspannen, een veel beter alternatief dan dwars door Oslo rijden. Bij Moss gingen we op zoek naar de ruïnes van het Vaerne-klooster. Dat klooster kennen we uit het boek "het einde van de cirkel" van Tom Egeland, een Noorse voorloper van Dan Brown. We waren eigenlijk op zoek naar een bordje, want dit soort historische plaatsen staat in Noorwegen doorgaans goed aangegeven. Toen we op een kruising op het straatnaambordje de naam van het klooster zagen staan, kregen we het vermoeden dat de steenhopen die we zojuist voorbij gereden waren toch de beoogde ruïnes waren. We draaiden om, parkeerden de camper en gingen op onderzoek uit. Onderweg werden we aangesproken door een man met de vraag wat we aan het doen waren. Het bleek dat we op privé-terrein aan het rondneuzen waren. De naam van Tom Egeland deed echter wonderen, want hij vond het zichtbaar leuk dat buitenlanders hem kenden. Hij wees ons de weg naar de opgravingen, die er inderdaad waren, net als in het boek. Jammer genoeg troffen we niemand aan die uitleg kon geven, maar toch leuk dat we er geweest zijn.

Terugreis

Voor de terugreis trokken we voor alle zekerheid drie dagen uit. Dwars door Zweden terugrijden was geen succes. Die Zweden kunnen absoluut niet op een vierbaansweg rijden. Ze zijn op brede tweebaanswegen gewend om zo links mogelijk op de rechterbaan te rijden en als iemand wil inhalen naar rechts te gaan. Die taktiek passen ze op vierbaanswegen ook toe. Alleen raadplegen ze maar eens in de vijf minuten hun achteruitkijkspiegel. Dat heeft als gevolg dat ze op de meest onverwachte momenten naar links of naar rechts schieten. Om gek van te worden! Niet verwonderlijk waren er dan ook twee ongelukken gebeurd, met bijbehorende fileleed. Het eerste ongeluk spaarde de standaard-file in Göteborg uit, dus dat was niet erg. Maar bij de tweede file boven Malmö had ik het helemaal gehad met die öngelukspilöten, zodat Marjan maar even het stuur overnam.

We overnachtten op de camping van Malmö, aan de voet van de Oresundbrug. Het uitzicht was mooier dan de camping. Die is zo groot dat je daar volledig kunt verdwalen. De volgende dag reden we over de bruggen van Denemarken terug, daarbij de pont en de wachttijden van Puttgarden vermijdend. Het is iets om, maar het is korter in tijd. En wat rijden die Denen weldadig goed op zo'n snelweg! Voor de Elbetunnel in Hamburg stond uiteraard een file, maar daarna bleek er op onze route door Baustellenland in het geheel geen oponthoud meer te zijn. Daarom reden we in één keer door naar huis, waar we om een uur of elf arriveerden. Toch nog in twee dagen gered.

Conclusie

We hebben nogmaals het bewijs gezien dat Noorwegen het mooiste land ter wereld is. Het oosten was een stuk mooier dan verwacht. Kortom, we gaan zeker nog eens terug. De Trollstig is van ons lijstje af, maar de Noordkaap blijft lokken.