Carnac zomer 2008

Heenreis

Dankzij een langdurige ziekte van Marjan hadden we de geplande trektochten naar Portugal en Noorwegen al op onze buik kunnen schrijven. Maar gelukkig mochten we in de zomer toch weggaan, alleen zat er niets anders op dan tegen onze gewoonte in op één camping te verblijven. Waar we Marjan in het zonnetje zetten deed er niet toe, in welk zwembad we Elke dompelden maakte ook niet uit en dus viel de keuze van de verblijfplaats geheel op mij. Okay, even kijken, niet meer dan één dagreis van Nederland, goede kans op zon, goede fietsmogelijkheden en mooie megalieten: een inkoppertje, Bretagne natuurlijk. En als je daar maar op één plaats kunt zijn, dan maar naar dè megalietenplaats: Carnac!

Maar ja, in de zomer naar Frankrijk, dan zouden we nooooit doen. Veel te druk, overal files en wachtrijen en hordes mensen. Een rondblik op internet maakte al snel duidelijk dat het vanaf eind juli overal vol zat, dus we moesten eigenlijk zo snel mogelijk gaan. Maar wacht eens, Frankrijk, zomer, ..., Tour de France, ..., waar is het
etappeschema? Ai, het weekend waarin we wilden vertrekken, deed de Tour dat ook en uitgerekend deze keer in Bretagne. Met de vertrekplaats van de tweede etappe binnen twintig kilometer van Carnac, was dat dus geen vertrekoptie. Gelukkig bleek Elke vanaf woensdagmiddag al vrij te hebben (wil de schoolinspectie dit stuk even overslaan...). Voor alle zekerheid toch maar even naar de beoogde camping gebeld en ja hoor, er was nog een plekje vrij. Kortom, iedereen stond op woensdag 12 uur klaar om op vakantie te gaan.

Iedereen? Nou, we hadden nog een klein detail over het hoofd gezien. De camper wilde niet starten. Zelfs ik had met mijn grote ondeskundigheid door dat de accu leeg was. Gelijk de mobiliteitsservice van Volkswagen gebeld. Tja, wat zal ik zeggen. Die twee uur die het duurde voordat de camper startte waren best kort, maar die 120 minuten wachten waren best lang. Nadat de cavia op zijn logeeradres was afgegeven, was het even spannend bij de eerste keer tanken. Zou die nog starten? Pfff, ja, gelukkig wel.

Dankzij enkele files tussen Antwerpen en Gent waren we pas rond zevenen bij het beoogde doel,
Poix-de-Picardie bij Amiens. Een leuk plaatsje met een mooie doortrekcamping, een supermarkt en een leuk restaurantje. Ideaal. En toen de volgende ochtend de camper wederom probleemloos startte, begonnen we een beetje zin in de vakantie te krijgen. Onderweg naar Bretagne zagen we dat de diverse Tour-de-France-omleidingsroutes al voorbereid werden, dus ons vroege en enigszins overhaaste vertrek leek niet voor niets te zijn geweest. De weg naar Carnac is eenvoudig te vinden, maar de weg ìn Carnac zelf is nog een hele toer, zeker als een deel opgebroken ligt en de bewegwijzering onaangepast is. Na twee keer vragen kwamen we tegen vieren op de camping aan. Mooi, zwempakken aan, ligstoelen uit, de vakantie kon beginnen.

Carnac

Carnac (bretons voor "plaats van de stenen") heeft twee aan elkaar gegroeide delen. Carnac-Bourg ligt op een heuvel en is het eigenlijke centrum. Carnac-Plage ligt aan het strand en dat is dan meteen het enige bestaansrecht. Overdag is het een heksenketel van met elkaar in de knoop komende auto's op zoek naar een parkeerplaats en over de weg slingerende fietskoetsjes. 's Avonds daarentegen is het eigenlijk best wel leuk, levendig, maar niet te druk.

Carnac-Plage bestaat uit een paar rijen lange straten, met daarin oude luxe strandvilla's. Een prachtig gezicht, alleen jammer dat zelfs in de zomer veel huisjes dichtgetimmerd zijn. Sommige villa's zijn inmiddels omgebouwd tot appartementcomplexen. Het duurde even voordat we er onze weg gevonden hadden, maar toen was de keuze in restaurantjes overvloedig en was met name de avondwandeling langs het strand een dagelijks hoogtepunt. Niet het minst omdat de tocht langs de ijskramen van
L'Igloo leidde, met meer dan 170 smaken ijs (171 dus). Ze schijnen daarmee in het Guinness Book of Records te staan. Naast normale smaken vond je daar komkommerijs, aardappelijs, anijsijs, cognacijs, noem maar op. En ze gebruikten vers gemaakte koekhoorntjes, wat echt een verschil is.

Fietsen

Vrijwel elke middag fietste ik in de omgeving van Carnac rond. Het terrein is soms licht heuvelachtig met af en toe een klein fel klimmetje, maar het grootste deel is vlak. Een beetje saai dus, maar gelukkig waren er genoeg megalieten om me af te leiden. De bossen bieden enige bescherming tegen de harde, meestal westen-, wind, maar je moet met het plannen van de tocht echt rekening houden met de kracht en stand ervan.

De asfaltwegen zijn vrij druk, maar gelukkig zijn op sommige plaatsen speciale vrijliggende fietspaden aangelegd. Dat is op zich mooi, maar blijkbaar was het nog te veel gevraagd om op de grote borden naast de kleine fietspadtekens iets van een richting aan te geven. Een dorp in de buurt zou al verhelderend kunnen werken, en met wat afstanden erbij zou je je wellicht eens kunnen oriënteren. Maar de gemiddelde franse fietser verdwaalt blijkbaar liever.

Op zoek naar de megalieten kon ik gesteund door de stafkaart regelmatig een klein onverhard paadje kiezen. Die liggen er ontzettend veel in deze buurt en ze zijn regelmatig erg avontuurlijk. Ze leiden soms naar schattige kerkjes, vervallen huizen, verborgen bronnen en andere plekken waar je anders nooit zou komen. Erg leuk, al moet je je van het wegdek natuurlijk niets voorstellen en moet je de voetgangers niet al te hard omver rijden.

Irritaties zijn er ook. Zeker langs de minder drukke wegen is het een sport om de keffende honden te ontwijken. Die vinden het namelijk helemaal niet nodig dat er een vreemde fietser over hùn weg rijdt. Van een teckeltje hoef je je niet te veel van aan te trekken, maar als ze het formaat bouvier krijgen wordt het een ander verhaal. Bijzonder irritant was de voor fietsers gesloten voetgangersbrug bij Kerinis tussen
Locmariaquer en St. Philibert. Die was zo vakkundig afgesloten dat je er zelfs met een fiets in de hand niet langs kon. Heel vervelend, want het alternatief is kilometers omrijden langs een drukke weg.

Het leukste stukje om te fietsen was ten westen van Carnac. Er is daar een redelijk rustige route langs de Anse du Pô. Je komt dan langs
St. Colomban en de oesterkwekerijen (en een megaliet...). St. Colomban is een mooi oud plaatsje met een mooi kerkje met een oude muurschildering. Ten westen van Plouharnel ligt nog een rustig weggetje naar Ste. Barbe, een mooi verstild plaatsje met schattige huizen.

Camping

Normaal gesproken staat er een meervoud boven dit hoofdstukje, maar dit jaar dus niet. Geen moeilijke beslissingen welke camping nou het beste was, want buiten de heen- en terugreis hebben we er maar eentje gehad. Er zijn meer dan dertig campings in de buurt van Carnac, dus dat was vooraf nog een lastige keuze. Het binnen- en buitenzwembad, de vijf minuten fietsafstand van de supermarkt en natuurlijk de naam deden ons voor "Les Menhirs" kiezen. Het is wijsheid achteraf, maar eigenlijk hadden we het niet beter kunnen treffen. Die vijf minuten fietsafstand bleek bijvoorbeeld niet te kloppen, dat was anderhalve minuut. Let wel: fietsafstand. Met de auto zou je zeker het dubbele kwijt zijn, tenminste als je direct een parkeerplaats had kunnen vinden.

Met een actieradius van pakweg een kilometer had Marjan het dorp, het strand en de winkels onder handbereik. Voeg daarbij de ruime plek, het binnenzwembad, het prima sanitair, het puzzelboekje, de stapel boeken en de afhaalpannekoeken en je hebt Marjan's vakantie in zijn geheel besproken. Elke heeft genoten van haar eigen tentje, de zwembaden, de andere nederlandse kinderen van haar leeftijd en de avond-animatie. Ze speelde de eerste week met Marijn en Eline. De rest van de vakantie speelde ze veel met Janna en Roos. Voor dit alles namen we de optredens van derderangs bandjes in opleiding voor lief. Grappig genoeg hebben we van de Tour de France niets gezien en nauwelijks iets gehoord. Tegen de tijd dat de finish van een etappe was, was ik nog aan het fietsen, zwemmen of doesjen.

Het leuke van de camping was dat geen enkele nationaliteit overheerste. Er waren veel Engelsen, Ieren, Fransen, Nederlanders en Duitsers, met daarnaast nog incidentele Zwitsers, Belgen, Spanjaarden en Polen. Dat laatste weken hadden we Nederlandse buren. Met name de twee puberkinderen zorgden voor veel hilariteit aan onze kant. Elke mag voortaan ook niet meer met de theedoek haar zandvoeten afvegen. In de eerste week was de camping na elf uur 's avonds muisstil, later in de vakantie verhuisde dat naar half twaalf.

Weer

Voordat we naar Bretagne vertrokken, hadden we nog even naar de lange-termijn-weersverwachtig gekeken. Ai, veel regen en niet bijster warm. Maar ja, de keuze is gemaakt, de camping gereserveerd en misschien zouden de laatste weken beter zijn. Carnac blijkt echter een zeer lokaal klimaat te hebben. In het begin hadden we af en toe 's ochtends een buitje, maar die werd in de middag volledig aan flarden geblazen door de harde wind. Later hadden we echt warme dagen, die echter prima uit te houden waren door het verfrissende windje. We hadden dus fantastisch weer. Het is altijd prettig om tijdens het contact met het thuisfront te horen dat het in Nederland pijpestelen regent, terwijl wij heerlijk buiten in het zonnetje zitten. Het weer was overigens echt lokaal. Campinggasten die een uitstapje van meer dan twintig kilometer maakten, kwam volledig verregend terug, terwijl in Carnac geen druppel gevallen was. Ook kwamen we Nederlanders tegen die uit Normandië gevlucht waren voor het overvloedige vocht.

Megalieten zoeken

Ik heb het al eens eerder verteld in mijn verslagen: het zoeken naar megalieten is nog een hele kunst. Ja kijk, over die steenrijen bij Carnac zelf struikel je zo ongeveer en de meest bekende plaatsen willen ze nog wel eens met een bordje verblijden. Maar de omgeving van Carnac kent honderden megalitische monumenten en een deel ervan is niet eenvoudig te vinden. Ik heb een kennis wel eens horen vertellen over geo-caching en het zoeken naar megalieten lijkt hier wel wat op, maar dan met een andere beloning. Megalieten-caching dus.

Een goede stafkaart is onontbeerlijk. Die van de
Cartes IGN van 1:25000 zijn prima geschikt, ook al omdat de meeste megalieten er wel op staan. Een gidsje met een (route-)beschrijving van alle plaatsen was echter uitverkocht en niet meer te krijgen. Op een lokaal schematisch kaartje van de Syndicat d'Initiative stonden er ook veel aangegeven, met lichte verschillen ten opzichte van de stafkaart. Ook een handig gereedschap is de zaklantaarn. Die is nodig in de onverlichte dolmens.

Wat kan er dan toch nog misgaan? Nou, vrij veel. In de prehistorie en eigenlijk tot de negentiende eeuw was hier geen boom te bekennen, maar daarna zijn er onnoemelijk veel bossen aangelegd. Nu zijn bossen heerlijk om doorheen te lopen, maar niet als je op zoek bent naar een menhir. Je wilt niet weten hoeveel dood hout op oude stenen lijkt als je een in een bos aan het rondneuzen bent. Om gek van te worden. Verder wordt niet elk monument goed onderhouden. Ze willen dus wel eens helemaal begroeid raken met struiken en varens. En de stenen worden bedekt met groen mos. Dan kan het wel eens gebeuren dat je een dolmen op vijf meter afstand volledig mist. Dat lukte me bijvoorbeeld bij
Parc-Guerén, waar ik overigens in de herkansing meer succes had.

De megalieten liggen ook lang niet altijd langs gebaande paden. Dat betekent dat je nogal eens dwars door varens en struikgewas moet banjeren in de vage hoop om op een stel stenen te stuiten. Wat dat betreft ben je in de zomer eigenlijk in de verkeerde tijd, want de vegetatie is dan bijzonder uitbundig. En pijnlijk, want varens gaan nog wel, maar de twee varianten struiken met stevige doorns en met zeer stevige doorns zijn erg irritant. Waarmee overigens mijn beperkte botanische kennis weer bewezen is. Aan de andere kant, als je dan zo'n moeilijk verstopte stenenhoop vindt, dan is de euforie wel des te groter.

Het moeilijkst te vinden zijn de losstaande menhirs. Die kunnen bij wijze van spreken achter elke boom staan. Daarbij heb je als extra probleem dat mensen ze nog wel eens voor de sier in hun tuin zetten, dat een omgevallen menhir verdacht veel lijkt op een normaal rotsblok en dat een rijtje menhirs ook wel eens gebruikt wordt als erfafscheiding. Zo heb ik min of meer bij toeval de
cromlech van Crucuny gefotografeerd onder het motto: "hier moet hij ergens staan, maar waar?". Na raadpleging van een boek bleek het het muurtje met ingemetselde stenen op de foto te zijn.

Teleurstellingen waren er ook. Kijk, als er "menhirs détériorés" (vervallen) op de kaart staat, dan moet je niet verbaasd zijn als je niets vindt. Maar met name ten noordoosten van Carnac was het vrij hopeloos. Zo weet ik tot op de dag van vandaag niet of ik nou de Dolmen du Mané Brizil gezien heb (stapel stenen met een gat?) en bleek het "champs des menhirs" bij Le Moustoir een uiterst moeizaam te vinden triest verzamelinkje stenen te zijn, overwoekerd door bos en struiken. Ook de menhir bij Nautério had zich te goed verstopt, net als zijn collega van Cité de Runel. De twee menhirs bij Kergo stonden er zeer triest bij. Hier is het boslandschap onlangs weggehaald en stonden ze in een soort maanlandschap met modder en diepe vol water staande sporen van bulldozers. Mijn stemming werd er niet beter op toen een modderplek iets minder stevig bleek te zijn dan ingeschat en mijn rechterbeen tot op de knie er in weg zakte. Jammer genoeg was ook de Tumulus de Gavrinis niet voor mij te bezichtigen, want daarvoor moet je per se in Larmor-Baden zijn en dat was op de fiets niet echt te doen. Daarom heb ik ook een boottochtje in de Golf van Morbihan maar laten zitten, dat bewaren we voor een volgende keer.

Blije momenten waren er ook. Het was leuk om verschillende
menhirs te vinden tussen Kerzerho en Coët-er-Bei, daarbij steun verlenend aan de theorie dat dit in feite twee uiteinden van hetzelfde rijensysteem zijn. En de cromlech van Kerlescan-Nord vond ik de tweede keer in de herkansing, na twee uur speuren in een bos. Ik kon niet uitstaan dat ik geen spoor van een halve cirkel stenen van 100 meter doorsnede kon vinden en dan is het prettig dat het doorzetten uiteindelijk beloond werd. Het is ook leuk om gelijkgezinden aan te treffen. Bij Le Moustoir speurde ik met een andere Nederlander, bij Kerluir zocht ik samen met een andere Fransman. Het leukste was het contact met Fabrice Bainveul uit Kerangoff. Ik ontmoette hem en zijn twee kinderen bij de dolmen de Kerran. Daarna offerde hij een deel van zijn vrije zondag op om me de dolmens van Kerdaniel te laten zien, die ik anders nooit van mijn leven had gevonden. We keuvelden onderweg gezellig over van alles en nog wat in (van mijn zijde) primitief Frans. Zonder zijn aanwijzingen had ik ook de dolmens van Parc-Guerèn nooit gevonden.

Bevolking

In Bretagne wordt geen Bretons meer gesproken, maar de Bretonse cultuur is nog zeer levendig. Dat merk je aan alles. Afgezien van de taal waan je je eigenlijk niet in Frankrijk. Op 14 juli bijvoorbeeld hoorde je niet "Vive la France" of "Vive la patrie", maar ging het om Bretagne. Bij het afsluitende vuurwerk ging het over de Bretonse identiteit en de verbondenheid met andere Keltische volkeren, zoals de Ieren, Schotten en Welshmen. En op de feestavond werd voornamelijk in het Bretons gezongen (dat dan weer wel).

Of het de Keltische invloed is weet ik niet, maar de mensen in Bretagne zijn een stuk gastvrijer en vriendelijker dan "Jean Modale". Het is vrij eenvoudig om contact met ze te leggen en ze doen echt hun best om het Frans zo duidelijk mogelijk te spreken. Ook zijn ze echt behulpzaam. Op mijn "Ou est le dolmen?" kreeg ik steevast een antwoord en als het niet wisten, kenden ze altijd wel iemand waar ik terecht kon. Diegene die me kennen zullen wel verbaasd zijn, want kan Joost dan Frans praten? Ja, normaal gesproken laat ik de public relations (rélations publique?) aan Marjan over, maar die had ik nu meestal niet bij de hand. En ik moet zeggen, na een week pruttelen komt er toch wel wat rudimentair Frans naar boven. Ik heb zelfs een Frans boek over megalieten gekocht en ik kon het heel aardig volgen. Er is dus nog hoop. Ook voor die zeldzame Fransen die soms behulpzaam Engels willen praten. Niet doen, mijn Engels is weliswaar beter, maar hun Engels is onnavolgbaar.

Wat betreft de dorpjes in Bretagne: je hebt voornamelijk Plou-tjes, Ker-retjes en Loc-jes. Carnac is een echt Ker-retjes gebied. Dat is zo erg, dat je ter identificatie van een plaatsnaam gerust de eerste drie letters weg kunt laten. Die zijn al bekend. Bij Erdeven hebben ze waarschijnlijk de eerste stap al gezet...

Eten en drinken

Culinair gezien is Bretagne natuurlijk een klein paradijsje. Carnac is een centrum voor oesters, maar daar kunnen wij nou net niet tegen. Er blijft echter genoeg over om van te genieten. We hebben fruits de mer op, moules frites, lam en diverse andere vissen en vleesjes. En vlak de pannekoeken niet uit! In Carnac hadden ze een hele goede viswinkel. Die was alleen open als ze verse vis hadden. Een beetje onvoorspelbaar, maar met name de garnalen waren ongeëvenaard.

We hebben diverse restaurantjes uitgeprobeerd in Carnac-Plage. We vonden
La Frégate op het pleintje het beste, met eervolle vermeldingen voor Memes Tra (bij het strand) en visrestaurant La Bavolette (er tussen in). Voor pannenkoeken moet je bij Saint-Georges zijn. Het toetje werd echter meestal genuttig bij l'Igloo...

Aan wijn kom je in Bretagne niet toe, want de cider en het Bretonse bier is gewoonweg te lekker. Apart was het bier gemaakt van zeewater, een beetje zout, maar toch erg lekker. Ook het boekweitbier (blé noir) mocht er wezen. Al met al zo'n 20 nieuwe flesjes gescoord, een tevredenstellend resultaat.

Megalieten

Ik ga hier natuurlijk niet alle megalieten bespreken die ik gezien heb, dat hoop ik elders op de website ooit te doen. Ik pik er de hoogtepunten even uit. Zestien jaar terug was mijn fascinatie voor megalieten begonnen in Carnac, nadat we langs de kilometerslange rijen stenen gefietst waren. Toen wist ik er helemaal niets van. Nu is dat aanzienlijk meer en het was leuk en intrigerend om de rijen ("alignements") weer eens te zien. Jammer genoeg mag je er in de zomer niet meer doorheen dwalen, zodat je je moet beperken tot het van buitenaf bekijken. Dat is niet echt een vreselijk gemis, maar toch minder mooi. Onder begeleiding van een gids mag je wel het terrein op. Dat heb ik bij Kerlescan gedaan. Aan die rondleiding had ik niet veel. Die was ten eerste in rap Frans en ten tweede wordt er gewoonweg te weinig verteld. Dus heb ik andere rondleidingen maar laten zitten. Vreemd genoeg is er maar weinig aandacht voor de buitenlandse toerist. Die moet maar gewoon Frans kennen en als dat niet lukt, moet hij het met een slechte en incomplete vertaling doen. Tijdens mijn wandelingen langs het uitgestrekte terrein heb ik diverse Nederlanders (en Duitsers) er wat over verteld als het leek dat ze met vragen zaten. Dat zou toch beter moeten kunnen! Want de steenrijen zijn echt een megalitisch hoogtepunt. Ik heb me drie dagen uitstekend vermaakt met wandelen, rondneuzen en foto's nemen. Ze blijven fascineren.

De rijen van Carnac bestaan uit drie veelbezochte stelsels, die (van west naar oost) van Le Menec, Kermario en Kerlescan. In de bossen ten oosten hiervan ligt nog een vierde, veel minder bezocht stelsel, dat van Petit-Menec. Le Menec laat zich nog redelijk eenvoudig duiden: het zijn twaalf rijen die de restanten van twee grote steencirkels verbinden. Kerlescan is ook niet moeilijk: Het bestaat uit een grote rechthoek van stenen met één open einde, waar een tertre (begraafplaats) ligt. Aan de oostzijde liggen rijen stenen in een waaiervorm. Daartussenin ligt Kermario en dat is ietsjes minder duidelijk. Aan de westkant is mogelijk een grote steencirkel verdwenen, aan de oostzijde is het einde tamelijk onduidelijk. Mogelijk verbonden ook hier de steenrijen enkele plekken die met de dood te maken hebben. Van Petit-Menec is zo weinig over dat er eigenlijk weinig over te zeggen is. Bij de steenrijen staat een Maison des Mégalithes waar je heel weinig informatie kunt krijgen. In Carnac-Bourg is in het prehistorisch museum veel meer te vinden, hoewel wel enigszins gedateerd. De steenrijen zijn nooit echt systematisch opgegraven. De plannen hiervoor liggen op zijn zachtst gezegd erg gevoelig, maar hopelijk komt het er een keer van.

Dat opgraven hebben ze bij Locmariaquer wel gedaan. Daar staat een dolmen, de
Table des Merchand, en daar ligt een gebroken grote menhir, Le Grand Menhir Brisé. De opgravingen hebben uitgewezen dat er eerst een rij grote stenen was die in ongeveer 4200 voor Christus omgegooid en gebroken is. Le Grand Menhir Brisé is blijven liggen, de op een na grootste menhir is gebruikt bij de bouw van de Table des Merchand en Gavrinis (4 km verderop). Ook kwam nog een andere grafkamer, Er Grah, te voorschijn, een grote heuvel met steentjes. Theorieën die de grote menhir associëren met de rijen van Carnac kunnen met deze datering voorlopig de vuilnisbak in.

Ten zuiden van Locmariaquer ligt aan het strand de
dolmen des Pierres-Plates. De dolmen is inclusief de steengraveringen gerestaureerd. In deze grafkamer werd ik door de lokale dorpsgek rondgeleid (ik mocht het bedrag zelf invullen). Hij had het verhaal mooi uit zijn hoofd geleerd in rap en tamelijk onverstaanbaar Frans. Maar hij wist precies alle graveringen aan te wijzen, dus hij was zijn geld (ik heb hem evenveel als de entrée bij Le Grand Menhir gegeven) meer dan waard.

Een ander hoogtepunt waren de dolmens de Mané Kerioned. Eén van die dolmens is gerestaureerd en tot mijn verrassing vond ik ook hier hele mooie gravures. De Tumulus (grafheuvel) de Kercado lag heel sfeervol achter een muur van een kasteel. Ook hier waren graveringen te zien, evenals delen van een steencirkel om de tumulus heen en een staande steen er bovenop.

Een juweeltje was ook de steenrechthoek van
Crucuno (niet te verwarren met Crucuny). De zijden zijn precies geörentieerd op de vier windrichtingen, terwijl de diagonalen juist de zonsondergang en zonsopkomst tijdens het midden van de winter en de zomer aangeven. In de bestaande beschrijvingen wordt geklaagd dat hij overgroeid is, maar daar is inmiddels iets aan gebeurd.

Echte grote stenen zie je in de buurt van de steenrijen van
Kerzerho (bij Erdeven). Die zijn soms wel 6 meter hoog. Bij Ste. Barbe staat een enorme grote steen tussen de verder trieste restanten van een rijenstelsel.

Terugreis

Aan het einde van de vakantie waren we lekker ontspannen en uitgerust en om dat zo te houden, besloten we de terugweg in tweeën te knippen. En omdat Poix-de-Picardie goed bevallen was op de heenweg, gingen we daar weer heen. We waren er ruim op tijd, dus kon ik nog even het dorp uitgebreid verkennen. Naast het grote marktplein is de enige bezienswaardigheid de lokale kerk, die van St. Denis. Die ligt hoog boven het dorp op de plaats waar eerst een kasteel lag. Dat kasteel ligt er niet meer, maar de oprit en de poort nog wel. In de kerk werd ik hartelijk door de priester begroet. Ik kreeg een Nederlandse folder in mijn hand gedrukt met alle gewenste informatie. Geen echt opmerkelijke kerk, wel mooi modern glas-in-lood en een grappig geometrisch plafond.

De laatste loodjes legden we op zwarte zaterdag af. Dat reed prima door, in onze richting tenminste. De files bij Amiens in de richting van de kust en tussen Antwerpen en Gent hebben we met een meelevende maar ook onbegrijpende blik bekeken. Als je immers twee dagen later vertrekt, ben je er ongeveer net zo snel. We waren vroeg thuis, waar de vakantie werd afgesloten met de zwaarste regenbui die we in twintig jaar meegemaakten hebben. De straten liepen helemaal onder. Die werden dan ook tijdelijk in gebruik genomen als zwembad en kanaal.

Al met al een heerlijke vakantie waarin de hele familie met sprongen opknapte. Bretagne blijft het leukste stukje Frankrijk en het is daar in de vroege zomer heerlijk toeven. Nu nog even de 1000 megalieten-foto's uitzoeken...